Voor de reconstructie van de tuin zijn we op zoek naar beschrijvingen van Brakestein in allerlei periodes. Soms vind je ze waar je ze niet verwacht.
In de jaren ’30 besteedde De Telegraaf veel aandacht aan Texel. Eerst vooral als vogeleiland, en daarna steeds meer als vakantieplek. In 1933 organiseerden Texelse ondernemers een persreis naar Texel om het eiland als toeristische bestemming te promoten. Burgemeester Oort vertelde over de highlights van Texel: het landschap, de schapen, het strand en de geschiedenis. En ook dat ‘Michiel de Ruyter herhaaldelijk geruimen tijd op het eiland vertoefde, waar hij dan woonde op het nog bestaande “Brakenstein”.’ De Telegraaf-verslaggever citeert die legende letterlijk, om daarna in een lang artikel in te gaan op de schapen en lammetjes, duinen en stranden. Brakestein laat hij op dat moment links liggen.
Maar in 1938 keert hij terug om de historische hoogtepunten van het eiland te belichten, en zo komt hij ook bij Brakestein terecht. Het wordt een sfeervol verslag vol vergane glorie:
En dat is nu zoo, in dien verlaten tuin [van Brakestein], waar admiralen wandelden, dat er nu een jachthond wandelt langs een ouden zonnewijzer en een hokje met twee schichtige lammeren zonder moeder. Er staat nog altijd een steenen Flora in de sjalotjes en een steenen Neptunus tegen de schutting. Verder niets niemendal. Een sterke oude boerderij met een boerschen tuin er achter, die men aanziet dat hij eens een park was in het hooge hout. Maar op een hooge mast zwiert een welgetuigd gouden schip als windwijzer, hoog boven de Wezenputten waaruit het water gedronken is in alle oceanen waar onze vlag woei.
Zou De Ruyter dezen windwijzer …
“Neen,” zegt de man, die de baas is van den jachthond, die wandelt in den tuin waar De Ruyter wandelde, “die heb ik zelf nog gehakt, een jaar of wat geleden”.
Dat is bedroevend voor de romanticus. Het is goed voor den realist […]. Ook een nieuwe windwijzer kan een monument zijn, hoog in den Texelschen wind, boven het rijkste der Waddeneilanden, dat men in twee dagen bezoeken, maar in een maand nog niet beschrijven kan.
Het artikeltje is geïllustreerd met een fantasievolle schets van de bekende tekenaar Jo Spier, die de Wezenputten afbeeldt en een vloot op de rede, waartussen de ‘mannen van De Ruyter’ heen en weer sjouwen met emmers water.
Maar interessant, die gouden driemaster als windwijzer. We zijn hem nog nergens tegengekomen in beschrijvingen of op foto’s van Brakestein. Heeft hij er echt gestaan, of is het een dichterlijke vrijheid geweest van de verslaggever? Veel observaties kloppen in elk geval wél: de beelden van Neptunus en Flora/Ceres, de oude zonnewijzer, en de ‘boerschen’ tuin die ‘eens een park was’. Zelfs het hokje met de twee soggies is heel aannemelijk – het stukje verscheen begin juni. De baas van de jachthond moet Pieter Swama geweest zijn.
Dat er bij Brakestein een windwijzer heeft gestaan is natuurlijk óók heel aannemelijk. Maar een driemaster? De bewoners en eigenaren van dat moment hadden helemaal niets met scheepvaart. Je zou eerder een paard verwachten (zoals nu op de nok van de schuur staat, nog van de familie Breen) of zelfs een Texels schaap (zoals mijn opa Roeper ze altijd maakte). Maar een driemaster in de jaren dertig, dat móet te maken hebben met het nostalgische verlangen naar de heroïsche zeventiende eeuw, en het feit dat iedereen graag wilde geloven dat zeehelden als Michiel de Ruyter lange zomers op Brakestein logeerden en er in de tuin wandelden. Die woorden van burgemeester Oort hebben heel wat teweeg gebracht!