Bij het ontwerpen van een tuin zijn zichtlijnen een belangrijk instrument. Dat was in de Oudheid al zo, en zo werkt het nog steeds. Tuinontwerpers maken er graag gebruik van omdat zichtlijnen de beleving van een plek flink kunnen beïnvloeden. De tuin van Brakestein met zijn kaarsrechte paden en grachten lijkt zo ongeveer opgebouwd te zijn uit zichtlijnen.
Zichtlijnen waren ideaal ontwerpgereedschap: ze konden een tuin groter laten lijken en bijzondere ‘tuinsieraden’ uitlichten. Ze konden de aandacht vestigen op de tuin zelf, of de blik juist naar het omliggend landschap trekken.
Een zichtlijn werkt extra goed als die ingekaderd wordt door bijvoorbeeld hagen of bomenrijen, zodat het oog naar de verte wordt geleid. De lijnen worden dan lanen. Een mooi voorbeeld daarvan is te zien in het Doolhof op de Hoge Berg. Wat nu een bos lijkt, was in de 18de eeuw een aangelegde tuin of ‘plantage’ met een doolhof, paviljoens en een uitzichtpunt – de Zeven Pannekoeken. Onlangs heeft Staatsbosbeheer een paar zichtlanen hersteld, zodat je vanaf de Zeven Pannekoeken een schitterend groenomlijst uitzicht hebt op de rede en op Oudeschild.
Terug naar de tuin van Brakestein: hoe lopen de lijnen daar? Als je inzoomt op de 18de-eeuwse tekening van de tuin wordt dat duidelijk. Vanuit het huis liepen twee belangrijke zichtlijnen. Uit de achterkamer keek je door de speciaal aangelegde zichtlaan ongehinderd richting het land van De Waddel. Vanuit het zijraam van de voorkamer keek je over de tuingracht naar de dijk en de rede van Texel. Een derde ‘lange’ lijn liep van de zuidoosthoek van de tuin, waar het Neptunusbeeld stond, in zuidwestelijke richting naar een hakhoutbos. Je zou kunnen zeggen dat die drie lijnen niet zozeer de aandacht naar de tuin zelf trokken, maar juist ervandaan, naar de omgeving. En het zal niet toevallig zijn dat juist die delen van de omgeving óók eigendom waren van de bewoners van het huis.
Er waren ook andere zichtlijnen: kortere, die vooral de tuin zélf als onderwerp hadden. Vanaf de ingang van de tuin keek je middendoor de boomgaard, en vanaf het wandelpad door de boomsingel kon je over het grasveld naar het tuinbeeld van Ceres kijken. Een derde lijn liep van het huis naar het Neptunusbeeld: het was de grootste lengte die je binnen de tuin in één keer kon overzien. De ene kant op was Neptunus het ‘pronkstuk’ aan het eind van de lijn; de andere kant op was het de voorgevel van het huis.
Net als bij de lanen op de Hoge Berg, werd ook in de tuin gebruik gemaakt van groene omlijsting om de blik naar de verte te trekken. De vier boomgaardvakken waren met hagen omzoomd, en ook langs de paden in de boomsingel stonden hagen. Daarbij moet je niet denken aan een kniehoog buxushaagje, maar aan meer dan manshoge groene wanden die een ordelijke aanblik gaven én beschutting boden tegen altijd aanwezige wind. Zoals op de illustratie hieronder, van een Zeeuwse tuin.
Er is één tekening die een beeld geeft van de hagen bij Brakestein. In 1814 tekende en schilderde J.A. Crescent het huis en een stukje van de tuin. De haag langs het pad aan de kant van het Skillepaadje is duidelijk te zien. En zowaar, als je inzoomt, zie je dat iemand er een kijkgat in heeft geknipt. Daarachter is een hoofd te zien – de kop van het Ceresbeeld misschien?
De moestuin, tot slot, deed eigenlijk niet mee in het hele zichtlijnenspel. Die was namelijk aan vier kanten afgeschermd met schuttingen en hagen. De aller-rommeligste plek van de tuin werd aan het oog onttrokken, zodat de bezoeker alle aandacht had voor de doorkijkjes en uitzichten die zo zorgvuldig waren geregisseerd.