Brakensteinsche logica (1)

‘Dankzij DBNL’, had dit stukje kunnen heten, of ‘Het begon met een stoeppaal’, of zelfs ‘De liefde der eerwaarde’. Geen touw aan vast te knopen? Lees maar gauw verder, want het is de moeite waard!

Op een middag laat mijn moeder een brief zien van familievriend Frans Beekman. Die had zich verwonderd over een paar heel oude stoeppalen in de Waalderstraat in Den Burg. In de brief kopieert hij een afbeelding en citeert hij uit het meerdelige werk Noord-Hollandsche Oudheden uit 1900 waar de palen beschreven worden als 16de-eeuwse gotische stoeppalen. Rond 1920-1930 zouden de bovenstukken van de stoeppalen in een weiland bij Brakestein hebben gestaan.

Een raadselachtige anekdote, een heleboel vragen, dus wat doet de moderne onderzoeker dan? De laptop openklappen en eerst maar eens dat boek zoeken op het onvolprezen DBNL. En het is een kleinigheid, maar in de bron die Frans citeert staat ‘Brakenstein’ (met een n) en ik bedenk dat het alweer even geleden is dat ik die zoekterm heb geprobeerd. Dus enerzijds op zoek naar de stoeppalen, maar ook met een ‘je weet maar nooit’ ga ik eens kijken wat DBNL nog meer heeft. En daar floepen allemaal treffers op: ‘Brakensteinsche logica’, ‘Brakensteinsche eetkamer’, en nog een hele rij.

Die stoeppalen ben ik meteen vergeten, want in een paar klikken ben ik bij een nog veel grotere schat: een tekst uit literair tijdschrift De Gids, 1899, met de onbegrijpelijke titel ‘De liefde der eerwaarde’. Het is die logica, maar nog meer die eetkamer, die me aansporen om de eerste regels te ontwarren:

“Want kind, elk nieuw mensch je juist zóóveel brengt, als je hem vóóruit schenkt, gelijk ieder dàt alleen heeft, wat hij geeft,” besloot Simon van Heerewaerden de discussie, of zijn dochter zou kennis maken met zijn nieuwen vriend van Neck. Mét keilde hij diens brief van uitnoodiging over de eiken tafel, en begon, als van ouds, zich op de gezwollen-mollige voetjes voort te duwen, de eetkamer van Brakenstein op en neer.

Zo begint een verhaal van ruim zeventig pagina’s over de dappere Maria van Heerewaerden, dochter van gesjeesde erfgenaam Simon, haar affaire met de steenrijke Lodewijk van Neck, en haar leven op het al enigszins vervallen Brakestein, eind 19de eeuw. Allemaal verzonnen door de schrijvende dominee G.F. Haspels, maar geplaatst in een realistisch decor waaruit blijkt dat de schrijver Brakestein (en Texel) goed moet hebben gekend. In de komende artikelen zal ik de ‘Brakensteinsche’ fragmenten uit het verhaal uitlichten.

En die logica uit de titel van dit stukje? Dat slaat op de filosofie van vader Simon die nogal van omkeringen blijkt te houden: je ontvangt van een ander precies zoveel als je die ander vooraf schenkt; je hebt alleen dát wat je weggeeft; dingen zijn pas mooi als ze moeilijk zijn; en als Maria opziet tegen het bezoek aan Lodewijk dan concludeert ze: “Dus òmdat ik eigenlijk bang ben, dat ik mede mòet, ben ik heusch dolblij dat ik mee mag. Bravo voor de Brakensteinsche logica, Vader!”

PS Nog even over die stoeppalen in het weiland: dat er stukken Brakesteins erfgoed over het eiland zwerven is bekend. In een van de bronnen is ook sprake van een ‘console’ die bij museum Kaap Skil beland is. Dat zou heel goed de bovenkant van één van die stoeppalen kunnen zijn.