Bij Brakestein hebben vroeger grote tuinbeelden gestaan. In de 1978 zijn ze overgebracht naar het toenmalige scheepvaartmuseum in Den Hoorn. Het is de bedoeling dat ze terugkomen naar Brakestein als de tuin gerestaureerd is. Daarom worden ze nu onderzocht door tuinbeeldenkenner Dennis de Kool.
75 jaar geleden deed amateur-historicus J.F. Daarnhouwer hetzelfde. Daarnhouwer woonde in Baarn, maar stamde af van een Helderse familie en dat zal zijn interesse in dit deel van Noord-Holland wel verklaren. In de zomer van 1945 bezocht hij Brakestein en liet hij foto’s maken van de beelden. Die stuurde hij naar ‘den grootsten expert’ van oude tuinbeelden. Hoe we dat weten? Een brief van Daarnhouwer aan Pieter Swama, de toenmalige bewoner van Brakestein, is bewaard gebleven. Johan Reydon, die als medewerker van het Texels Museum destijds betrokken was bij de verhuizing van de beelden, gaf ons een kopie. In die brief doet Daarnhouwer een paar mededelingen over de beelden én geeft hij tips om ze schoon te maken. Met dank aan die ‘grootsten expert’. Een naam noemt hij echter niet.
Maar wat direct opvalt is dat de formuleringen in de brief erg lijken op de tekst in het boek Texel, land en volk en de loop der eeuwen uit 1949 van Texelhistoricus J. van der Vlis – blijkbaar hebben Daarnhouwer en Van de Vlis onderzoeksgegevens uitgewisseld – en gelukkig wordt daar de naam van een deskundige genoemd: A. Staring uit Vorden.
Het internet staat voor niks, dus met een paar klikken zijn we erachter dat kunsthistoricus Adolph Staring inderdaad een groot kenner was van Nederlandse schilder- en tuinkunst. Hij woonde op kasteel Wildenborch in Vorden, waar nu nog steeds een Staring-familiearchief wordt bewaard. De huidige bewoners verwijzen ons naar de RKD in Den Haag waar Starings werkarchief is.
De volgende dag openen we in de RKD-studiezaal de eerste doos van het drie meter lange Staring-archief. Het is een regelrechte schatkist vol foto’s, briefjes, schetsjes, aantekeningen en doorslagvellen. Wat blijkt: Staring correspondeerde met zo ongeveer elke adellijke familie in Nederland en talloze museumconservatoren en kunstbezitters in de hele wereld. Ze wisten hem allemaal te vinden: Churchill met een vraagje over een jachttafereel; baronnen en jonkvrouwen met foto’s van familieportretten.
Elke brief is bewaard mét een doorslag van Starings compact getypte antwoord. Het is verleidelijk om ze allemaal te lezen, maar daar is geen tijd voor; we zijn maar op zoek naar één ding. En dat zit in de derde doos (met correpondentie over tuinkunst): een klein bundeltje in één paperclip met daarop ‘Brakenstein Texel’. Het zijn drie brieven van Daarnhouwer en drie antwoorden van Staring. Spannend!
In de eerste brief, gedateerd 8 augustus 1945 vraagt Daarnhouwer zich vooral af wie het vrouwelijke beeld moet voorstellen:
Ik heb er hoegenaamd geen verstand van. Wat voor mij echter van veel belang is, is te weten te komen wie deze beelden voorstellen. Wat de man betreft, zijn we het er allemaal over eens dat hier sprake van Neptunus moet zijn. Wie is echter de vrouw? De huidige bewoners beweren dat zij Flora is, anderen spreken van Ceres.
Staring antwoordt op 24 augustus dat de beelden waarschijnlijk meer in het algemeen verwijzen naar ‘zee’ en ‘land’, maar hij speculeert ook: De kroon zou kunnen slaan op den Burg, de hoofdplaats van het eiland. Veel diepzinniger plegen zulke vroegere toespelingen niet te zijn. Verder maakt hij er weinig woorden aan vuil en stuurt de foto’s terug. Wel vraagt hij of hij een paar afdrukken op groter formaat mag ontvangen voor zijn archief. Daarnhouwer stuurt hem vervolgens de negatieven, zodat Staring ze zelf kan laten afdrukken, want het fotopapier is zo kort na de oorlog nog schaars. Maar daar begint Staring niet aan: In Vorden is geen deugdelijke fotograaf, de enige goede was een NSB-er […] Zutphen is een uur fietsen met onbetrouwbare banden die mij telkens doen stranden. Vooruit dan maar, denkt Daarnhouwer, en stuurt op 13 oktober twee foto’s naar Staring. Daarbij schrijft hij:
Duidelijk is op de foto’s te zien, dat de beelden hevig “aangekoekt” zijn. De bewoner van het huis deelde my mede, dat hy op een mooie zomeravond wel eens een bevlieging krygt om “er iets aan te doen”. Hy wees mij zyn laatste poging aan: een zykant van het voetstuk van Neptunus. Vergeleken met de andere zichtbare zykant, is dit inderdaad een grote vooruitgang.
De beelden zitten onder een dikke, ontsierende laag afbladderende witkalk. Daarnhouwer vraagt Staring of er een afbijtmiddel bestaat om dat weg te krijgen. Vier dagen later antwoordt Staring weer. Nu hij de beelden op groter formaat heeft kunnen bekijken, lijkt zijn interesse pas te zijn gewekt:
’t Zijn werkelijk goede beelden, dus ze verdienen wel voorzichtige en geduldige behandeling. Ik hoop, dat de eigenaar dus vele mooie zomeravonden zal meemaken en dat hij dan vooral zijn geduld bewaart bij het werk. Ik ben al blij te vernemen, dat oude beelden, die bij een boerderij staan eenige werkelijke zorg genieten. De witkwast is een onschadelijk instrument, dat de beelden tegen weersinvloeden beschermt, al vervaagt zij de vormen van het beeldhouwwerk. Ik weet niet of de beelden op hun standplaats geëxposeerd staan voor den zeewind, en of deze daar fijn duinzand meevoert. Wind met zand kan zandsteen vrij snel afschuren, en daartegen helpen dan toch de witsellagen. Ik weet dus niet eens of ik moet wenschen, dat zij geheel schoongemaakt worden. Daarvoor zou ik de situatie moeten kennen. Nu ik de versiering op het voetstuk kan zien dan op de zeer kleine photo’s mogelijk was, geloof ik inderdaad dat de beelden kort vóor 1700 gedateerd moeten worden. Maar het zal wel provinciaal werk zijn, b.v. uit Alkmaar, waar knappe steenhouwers waren. En dan is de stijl niet altijd modern voor zijn tijd. Zelfs in de groote Hollandsche steden vindt men soms vreemde archaismen naast zeer modern werk van beeldhouwers, die meer de nieuwste stijlsnufjes volgden. In ieder geval: het zijn bepaald goede beelden. De meeste waren van heel wat minder qualiteit.
Het is nu 75 jaar later, en opnieuw zijn de beelden bestudeerd door een expert. Dat is Dennis de Kool, die al veel heeft gepubliceerd over tuinkunst en bezig is met een promotieonderzoek naar beeldhouwer Jan Baptist Xavery. Hij heeft geen last van de beperkingen die in 1945 nog golden. Dat betekent dat hij wél de tocht naar Texel onderneemt om de beelden van dichtbij te bekijken. Hij vermoedt dat ze aan het eind van de zeventiende, of in de eerste helft van de achttiende eeuw zijn gemaakt. Over de stilistische kwaliteit is hij iets minder enthousiast dan Staring: die is ‘voldoende’ maar niet uitzonderlijk – het is vooral hun lange verbintenis met de tuin van Brakestein die de beelden interessant maakt. Net als Staring maakt De Kool zich zorgen over de staat van de beelden: alle witkalk is intussen verwijderd, wat ze kwetsbaar heeft gemaakt voor weersinvloeden. Gelukkig bestaan er deskundige restauratoren die daar vast een oplossing voor weten. Want zo eenvoudig als een verse laag witkalk zal het wel niet zijn.
Beste bewoners van Brakestein, we kennen elkaar, maar na dit relaas gelezen te hebben, moet ik toch even direct reageren. Na het briefje van de heer Daarnhouwer uit 1945 gelezen te hebben, dacht ik direct -en ik had nog niet verder gelezen-dat zou wel eens Mr.A. Staring geweest kunnen zijn. Ik werkte vanaf 1964 (als student assistent) en vanaf 1968 als wet. medewerker op het Biohistorisch Instituut in Utrecht en vanaf die tijd hoorde ik de naam van Staring als ‘éminence grise’ nogal eens voorbij komen, als het over kastelen en buitenplaatsen ging. Ik heb hem eenmaal ontmoet bij een rondleiding op De Wildenborch, maar helaas was hij in mijn Wageningse tijd (vanaf 1980) al overleden. Hij was zeker een van de experts op het gebied van 18de eeuwse Nederlandse kunst en de eerste directeur voor zover ik weet van de Nederlandse Kasteelenstichting (1946-1949).