Beestjes in de tuin

In Engelse tuinprogramma’s op tv gaat het vaak over ‘wildlife’ in de tuin. Dan bedoelen ze geen tijgers tussen de rododendrons of nijlpaarden in de vijver, maar insecten en vogels die de tuinen bevolken – als het goed is tenminste. Maar al jarenlang is het helemáál niet goed met insecten en vogels in onze tuinen.

In de tuin van Brakestein proberen we daar iets aan te doen. Daarom hebben we met opzet veel dood hout laten liggen. Dat is goed voor de insecten, en die zijn weer goed voor de vogels én voor de conditie van de grond. Van een hele berg verzaagde boomstammen hebben we een lange slingerende ‘insectenmuur’ gebouwd. In de loop van de jaren zal die muur vergaan, en uiteindelijk de grond eronder verrijken.

Op het aangrenzende weiland wordt zo min mogelijk gemaaid en gegraasd, en de hele zomer barstte het van de krekels en zweefvliegen. Heel vaak kwamen zwermen zwaluwen tegen de avond snavels vol insecten vangen. Hopelijk zien we de komende jaren meer verschillende soorten, als er een meer gevarieerde bloemenwei ontstaat.

Insecten kwamen we deze zomer in enorme aantallen tegen onder de fruitbomen: wespen en vlinders (atalanta’s) die het afgevallen fruit helemaal uitholden totdat alleen de schil nog over was. En eerder in het jaar waren er natuurlijk de bijen in de bloesem. Als je onder een boom ging staan zoemde het oorverdovend. Ook dat zullen er hopelijk meer worden, als de nieuwe fruitbomen en hagen worden geplant.

Maar zo druk als we nu bezig zijn met het lokken van insecten, waren de tuinlieden vroeger met het bestrijden ervan. De zeventiende-eeuwse tuinboekenschrijver Jan van der Groen adviseerde dit:

Mieren: hun nesten met olie overgieten, of met oregano en zwavel, of krijt en as bestrooien
Rupsen: vroeg in het jaar hun nesten opzoeken, uitschudden, en de rupsen vertrappen of verbranden
Zwarte vliegen in fruitbloesem: uitroken met een vuurtje van stro, hoorn en zwavel
Oorwormen: vangen in een ossenhoorn en dan doden

Gek genoeg werden regenwormen – tegenwoordig de belangrijkste helpers van de tuinier – ook als schadelijk gezien, vooral voor jonge planten. Daarom moest je ze ’s avonds na een regenbui bij kaarslicht verzamelen, en ‘wech doen’. Muizen en mollen waren trouwens ook een probleem: die vernielden de wortels van de planten en aten het zaaigoed op. De remedie daartegen was: het zaaigoed met gal besproeien, en de as van een verbrande kat of wezel rond de planten strooien. Over slakken schrijft Van der Groen trouwens geen woord – daar zullen ze in de zeventiende eeuw toch ook wel last van hebben gehad?

We hebben natuurlijk geen idee wat de tuinmannen van Brakestein tegen ‘ongedierte’ deden, maar ergens onder de grond vonden we wel een pot met zwavelpoeder, dus misschien was dat een van hun middeltjes. Liever dat dan een verbrande kat!


Eén reactie

  1. Nelleke Zwager

    misschien noemden sommigen dat regenwormen in die tijd terwijl wij ze nu naaktslakken noemen. Die zoekt men ’s morgens vroeg in de vochtige omstandigheden. en deze naaktslakken vallen inderdaad onze jonge plantjes aan.

Reacties zijn gesloten.