Nu we ons een weg door het struikgewas hebben gemaaid, kunnen we de bomen die in de singel en langs de gracht staan wat beter bekijken. De meeste zijn enorm hoog. Vooral de ooit geknotte lindes die een laantje vormen door het midden van de tuin, zijn de hemel in geschoten. Maar ook tientallen esdoorns, bijna evenveel elzen, een dozijn populieren en enkele essen halen de twintig meter wel.
De iepen zijn een ander verhaal – niet zo lang geleden heeft de iepziekte op Brakestein huisgehouden en de iepjes die er nu staan zijn zaailingen – nog dun en klein. De vier eiken daarentegen zijn flinke exemplaren, net als de eenzame beuk op de zuidelijke hoek van de tuin. Na een rondje labelen zijn alle grotere bomen van een naam voorzien. Ruim de helft daarvan heeft ook een lint: dat zijn de bomen die in elk geval blijven staan. De rest wordt teruggesnoeid of weggehaald om zonlicht toe te laten, anders wordt het natuurlijk niks met de jonge aanplant.
In de oude boomgaard staan nog tien fruitbomen: drie peren en zeven appels. Die moeten stokoud zijn, en het is vast al lang geleden dat iemand ze gesnoeid heeft. Maar de afgelopen zomer hebben ze het goed gedaan en deze herfst hebben we een deel van de oogst verwerkt in appelmoes, -sap en -taartvulling. Van sommige fruitbomen is het de vraag of ze wel kunnen blijven. De moesappelboom heeft een kroon van zes meter in doorsnede, maar een stam die helemaal hol is en de zware takken nauwelijks kan dragen.
Niet alleen het snoei- en hakhout, maar ook al het dooie hout moet worden opgeruimd: een enorme omgevallen eik die prachtig is maar de doorgang ernstig verspert, een paar gekapseisde elzen, en een gigantisch esdoornlijk. Dat is stookhout voor jaren – of misschien kunnen we er wel tuinbankjes van maken.
Want aan dat soort praktische zaken denk je ook meteen als je rondloopt. Zoals het nu is, is het prachtig en feeëriek, maar als we straks bezoekers toelaten moeten de paden begaanbaar en veilig zijn. Aan de oost- en zuidkant van de tuin is het uitzicht prachtig, dus we fantaseren alvast een grote vlonder in de schaduw van de beuk, met natuurlijk een comfortabel zitje. Maar ook het blauwe ‘schellenhuisje’ dat onze 18de-eeuwse voorganger Leendert den Berger tekende, zien we al verscholen tussen de bomen staan.
Die Leendert – zou hij, toen hij op Brakstein woonde, zich weleens hebben afgevraagd hoe zijn tuin er anno 2020 uit zou zien?